Basale pret of sjiek-de-friemel?
“Echt, leen onze caravan nou gewoon: kamperen ontspant en a change of scenery zal jullie alle drie goed doen.” De ‘grote vakantie’ van 1991 is in aantocht als ome Robbie en tante Mieke mijn vader klemrijden met een sleurhut vol goede bedoelingen. Papa’s gezicht spreekt boekdelen. Logisch: krap een half jaar weduwnaar, scheel van verdriet en nog mijlenver verwijderd van de fase ‘even diep ademhalen en lekker je schouders eronder’. Op enig enthousiasme van zijn puberende dochters hoeft hij uiteraard niet te rekenen. De één (15) heeft dikke verkering en wil überhaupt niet op vakantie, de ander (ik, 11) vindt per definitie wat de één vindt. 'Kamperen is creperen' sputterde mijn vader nog zoals altijd, maar goed, radeloosheid kan gekke dingen doen en dus ging hij gelaten overstag. Misschien zou deze break hem inderdaad wat ongecompliceerde ontspanning bieden. Veel verder kón hij toch niet in de ellende wegzakken?
Het kon. Letterlijk.