De verkeerde bak

Op de grond ligt een vrouw te stralen. Ze is dood, of eigenlijk: nooit geboren. Ze is ook geen vrouw, maar een man. Mijn ongeboren broer, de miskraam die mijn moeder kreeg voordat ik en mijn vier jaar oudere zus het levenslicht zagen. De miskraam lacht omdat het ‘oké’ is, hij heeft het goed daar, hij hoort bij de doden, wij bij de levenden, zegt hij daarmee. Mijn ‘vader’ en ‘moeder’ zitten beiden geknield bij de miskraam. ‘Ik’ sta een heel eind verderop en word niet gezien. Mijn ouders zijn innerlijk afwezig, afgeleid door groot verdriet, ondertitelt de therapeut. Dit verbaast me. Toen ik mijn vader eens vroeg naar die miskraam, moest hij behoorlijk graven: natuurlijk was het verdrietig, maar het leven ging door. Mijn moeder kan ik het niet meer vragen, zij overleed op mijn 10e - een open wond, even groots als weggemoffeld. Deze familieopstelling concludeert: ja, er is aandacht voor mij, maar diep van binnen... níet – mijn ouders zijn volledig gefocust op hun verdriet.