Hup hup, niet piepen, en door!
'Maar nu hoef ik morgen niet naar school, toch?' Het is woensdagavond 3 oktober 1990, een uur of tien. Ik zit in het halletje van onze interlevelwoning in Zevenaar, op de bank, ingeklemd tussen oma en tante Hanny. Ze komen net uit Eindhoven, hun jassen nog aan. Ze zijn te laat. Mama is al dood. Een kleine twee uur eerder stierf ze, veel te jong, pas veertig, binnen een jaar gesloopt door die Kloteziekte. Maar... ík hoefde in ieder geval niet naar school morgen – da's mazzel. Jarenlang schaamde ik me met terugwerkende kracht voor die ongevoelige opmerking. Wat wás ik voor ’n kind? Inmiddels weet ik: een kind van 10. Een kind dat de gevolgen van zo’n groot verlies nog niet kan overzien – maar een neus heeft voor voordelige, praktische gevolgen zoals - yes! - een vrije dag.
Er waren meer reacties die me later niet lekker zaten. Zo lagen mijn veertienjarige zus en ik vlak voor mama's overlijden nog te lachen om Perfect Strangers met de kibbelende neven Larry en Balki. Gevolgd door Tour of Duty; helemáál winnen, want dat mocht ik normaal niet zien. Deze avond was alles anders, gek, rommelig. Papa, de buurvrouw, mama's vriendin en de huisarts liepen onrustig de trap op en af naar de slaapkamer van mijn ouders. Als ik nu terugga naar dat moment, hing het onheil overduidelijk in de lucht. Maar toen kon ik het (nog) niet duiden. Ik baalde oprecht toen papa ons naar boven riep: shiiit, Tour of Duty was pas net begonnen, Ruiz was nog niet eens in beeld geweest, kon dat niet even wachten? Een reactie die ik dagelijks voor mijn kiezen krijg van mijn kinderen als ik zeg dat het scherm uitmoet. Niks geks dus. Behalve dat het niet ging om tandenpoetsen of vol afkeer prikken in een bord bonen, maar om afscheid te nemen van mijn moeder. Voor altijd.